Hoe mijn broers daarover dachten, weet ik niet. Wij spraken elkaar wel, maar eigenlijk ook weer niet.
Verblijven in een kelder was voor ons niet ongewoon. Je werd er ook in opgesloten, voor straf, daar of in een kast: de romantiek van de jaren zestig, de tijd waarin 'wy harken nei ús heit en mem', anders zwaaide er wat.
Pas toen ik de vijftig gepasseerd was, kwam het wonen in de kelder weleens ter sprake. Zo zei ik tegen mijn oudste broer dat de stoeptegels precies op ooghoogte lagen, maar hij ontkende dat met een stellig: 'Welnee!'
We hadden allebei gelijk want ik was destijds tien, hij vijftien en een kop groter.
Achteraf denk ik dat mijn ouders enigszins onbezonnen zijn begonnen aan hun middenstandsavontuur, hoewel dat niet bij hun karakters past. In elk geval moest elke cent die zij verdienden eerst in het pand worden geïnvesteerd.
Hoe lang het duurde weet ik niet, maar uiteindelijk woonden we boven de winkel.
Van de kelder maakten we een discotent waarin we dansten en sneeuwwitjes dronken.
Boven dronk men Beerenburg, of brandewijn.
Opdracht SOL: schrijf een verhaal met daarin de woorden: wijn, harken en onbezonnen. Max 200 woorden.