Jade had het gevoel dat ze zweefde. Ze rende en rende maar het was alsof ze in de sportschool op een loopband liep.
Bijna buiten adem was ze toen de rem er op ging. Ze vloog van de wereld, zo de ruimte in. Gelanceerd als een raket.
De zwaartekracht van de aarde nam weer toe en net zo snel als ze de lucht was ingeschoten, werd ze naar de aarde teruggezogen.
Ze sloot haar ogen en verwachtte met een klap op de grond terecht te komen, een klap die vermoedelijk alle lucht uit haar longen zou persen en die haar noodlottig zou worden.
Toen dat niet gebeurde, en ze tenslotte met haar gezicht naar beneden stilhing, opende ze haar ogen. Op zo'n tien centimeter boven het aardoppervlak, schommelde ze zachtjes heen en weer.
Ze ontspande en keek om zich heen. Een paar meter bij haar vandaan stond het huis van de buren. Vreemd, ze waren een paar dagen weg, toch was het hek van de oprit open.
Op haar rug plofte iets weeks. Scherpe nagels drongen dwars door haar t-shirt in haar vel. Vier pootjes haakten zich vast in haar lichaam. Hete adem blies in haar nek.
Het gewicht op haar rug verplaatste zich naar haar hoofd. Een pootje haalde scherp uit naar haar oor, naar haar oog, neus en mond. Bloed drupte op de grond.
Ze probeerde met haar handen grip op de aarde te krijgen en zich om te draaien. Het lukte niet. Maaiend met haar armen trachtte ze zich te bevrijden van het beest bovenop haar.
Pootjes zetten zich af op haar hoofd en het gewicht verdween.
De zwaartekracht keerde geheel terug, languit viel ze op de grond.
Gelukkig, dacht ze, op haar ellebogen steunend, dat hebben we weer gehad.
De opluchting was van korte duur. Recht voor haar stond de witte kat van de buren met een hoge rug, klaar voor een frontale aanval. De groene ogen schitterden, de tanden blikkerden. Vier poten hechtten zich na de sprong aan haar gezicht, krakend verdween haar neus in de kattenbek.