Wat hebben we ons kostelijk vermaakt, tante Jet! Jij bouwde voor mij geen schuilhut, zoals andere tantes wel deden, nee, je maakte een grafkelder. "Een grafkelder is veel veiliger," zei je. Daar kwam zelfs pa, jouw broer met de losse handjes, niet in, verzekerde je mij. Het moest zo echt mogelijk zijn, zo was je. We bewaarden de botten van afgekloven spareribs, en maakten daarmee ribben van half vergane lijken. We hebben heel wat kluifjes naar binnen moeten werken voordat alles naar je zin was. Zo hadden we onze eigen archeologische plek bij jou in de kelder.
Ik weet nog dat je me daar op een avond het verhaal vertelde van een opgegraven vrouw, die wel 5000 jaar voor Christus geleefd moet hebben. Ze werd tijdens de aanleg van de Betuwelijn opgegraven, zei je, en daarom werd ze "Trijntje" genoemd. En je was zo blij omdat je er als archeologe bij geroepen werd en omdat er, in plaats van een paar beenderen of ribben, een compleet skelet werd blootgelegd. We fantaseerden over het DNA en de genen en de vraag hoe het zou zijn wanneer we uit de oude Trijntje een nieuwe Trijntje konden klonen. Je zei, dat we van oude botten misschien wel nieuwe mensen kunnen maken, maar dat ze de evolutie missen. "Misschien maak je wel iemand die in z'n hart nog kannibaal is." Ik hoor het je nog zeggen, tante Jet.
Is dat misschien de reden waarom je zelf gecremeerd wilt worden?