"Hier, wil je wat drinken?"
"Ik liep over een zandpad, het was mei, overal groen, en paardenbloemen en margrieten."
"Zal ik de gordijnen opentrekken?"
"Heb je dokter al gebeld?"
"Hij komt zo."
"Er was een huis, een wit huis. Ik was er eerder geweest."
Dit jaar. De morfine. Ik ben de dagen kwijt, maak geen nieuwe herinneringen.
"Je vader wilde het niet, maar ik nam de pakjes Sunlight zeep mee toen we in de jaren zestig verhuisden.
Wij hadden geen honger in de oorlog, maar wij waren arm, hadden nauwelijks kleding. We kregen kleren van de bedeling. Ze pasten mij niet - pasten ook niet bij elkaar. Ze gaven mij een te kleine zomerblouse, en een winterrok. Klazien was jonger dan ik - zij paste overal in, ik niet.
Er was geen zeep, dat vond ik zo erg, geen zeep. Geen zeep om mij mee te wassen, geen zeep om mijn kleren mee te wassen."
"Word je niet te moe?"
"We bewaarden de pakjes Sunlight zeep in het oude huis achter de luikjes in jouw slaapkamer, later verborg ik ze hier, op zolder - weer achter luikjes. Mijn kasten puilden uit."
"Ik vond het griezelig, die pakken zeep - beladen, alsof de oorlog nog aanwezig was."
Gisteren heerst, in alle dagen.
"Ze schoten hem dood. Ze schoten Pieter dood. In het weiland, achter het witte huis. Zijn ouders hadden onderduikers, Joden. Iemand heeft ze verraden."
"Toe, maak het jezelf niet zo moeilijk."
"Ik ben niet bang meer voor de dood - die staat allang te wachten, hier om de hoek.
Maar, de onrust en onvrede verspreidt zich weer, als de Spaanse griep.
Anna is nu net zo oud als ik was..., toen."
"De bel gaat. Het zal dokter zijn."
waar is dit jaar, ik ken het niet.
gisteren heerst, in alle dagen.
Van Armando uit Verzamelde gedichten