'Ja?'
'Is mama echt naar de hemel?'
'Ja, mama is echt naar de hemel.'
'Komt ze nooit weer naar huis?'
'Nee, mama komt nooit weer naar huis.'
'En papa dan?'
'Papa ligt in het ziekenhuis.'
'Komt papa wel weer thuis?'
'Ja, maar papa moet eerst beter worden.'
'Is papa ziek, net als mama?'
'Nee, papa heeft een ongeluk gehad.'
'Wat is een ongeluk?'
'Weet je nog toen die keer dat je van de schommel viel? En dat je een hele zere knie had?'
'Heeft papa een zere knie?'
'Ja, en een zere arm en een zere buik.'
'Is papa ook van de schommel gevallen?'
'Nee, papa heeft een aanrijding gehad.'
'Wat is een aanrijging?'
'Aanrij-ding. Zal ik je even helpen met veters strikken?'
'Wat is een aanrij-ding?'
'Dat is als je ergens tegenaan botst.'
'Als je tegen de deur botst?'
'Zoiets, ja. Welke jas wil je aan, die rode?'
'Is papa tegen de deur aan gebotst?'
'Nee, papa is met de auto tegen een boom gebotst.'
'Gaan we nu naar papa toe?'
'Nee, we gaan nu naar opa en oma.'
'Mama vindt de rode jas de mooiste. Kan mama zien dat ik de rode jas aan doe?'
'Ik denk het wel.'
'Kan ze ook zien wanneer ik stout ben?'
'Ach, lieve meid, jij bent toch helemaal niet stout.'
'Ik heb geliegd tegen mama. Over dat ik geen koekje had gepakt uit de trommel. Is mama daarom naar de hemel gegaan?'
'Welnee, schat. Mama was immers ziek. Al heel lang.'
'Kan ik mama wel opzoeken in de hemel?'
'Nee, je kunt mama niet opzoeken in de hemel. Als je naar de hemel gaat kun je niet weer terugkomen.'
'Dan blijf ik maar hier, anders is het zo zielig voor papa.'
'Ja, blijf jij maar mooi hier, Anna, bij ons. Dan breng ik je nu eerst naar opa en oma, oké?'
'Oké.'