Ze had een piercing, een echte, door haar neus en een stuk of zes ringetjes in haar oren.
Terwijl ze een paar zwarte veters en schoensmeer kocht vertelde ze spontaan over de reactie van haar vijf jaar oude nichtje.
Het kind had haar aangekeken en opgemerkt: 'Ik vind het niet mooi, en mijn moeder vindt het ook niet mooi, maar je moet het zelf maar weten.'
Of het pijn deed, vroeg ze nog. Zij had dat ontkend.
De gepiercte vrouw speelde met de rits van haar zwartleren jack.
Door de kinderlijke ontboezeming kwam ze een beetje los.
Ze woonde niet meer bij haar ouders, was al vroeg het huis uitgegaan.
Haar gezicht verstrakte.
Ze kwam er niet zo vaak meer. Haar ouders waren best wel lief maar haar vader had Alzheimer.
Ze schuifelde met haar voeten, keek naar buiten en zei: 'Dat is heel erg, om je vader zo te zien ...'
Haar pa werd vaak onredelijk kwaad. Ze wisten niet wat hem mankeerde, daar kwamen ze later pas achter.
Ze huiverde licht, richtte haar blik naar binnen en kuchte.
Haar moeder zorgde goed voor hem maar af en toe was het wel erg moeilijk, moest ze er even tussenuit. Meestal zorgde iemand van de familie dan voor pa.
Er vielen echter steeds meer gaatjes in zijn geheugen. Eigenlijk zou hij opgenomen moeten worden maar men vond hem nog niet slecht genoeg. Toch herkende hij haar moeder en ook haar vaak niet meer.
'Weet je wat ik niet begrijp,' zei ze, 'vorige maand hebben ze zijn rijbewijs nog verlengd. Zolang hij nog zo goed is, zeiden ze, mogen we hem zijn bewegingsvrijheid niet afnemen. Soms is hij de weg kwijt. Stel je voor dat hij onderweg niet goed wordt, dat hij de weg niet meer terugvindt, of ...'
Ze schudde haar hoofd alsof ze wilde ontkennen wat ze net zei en rekende af.
'Ik geloof dat ik er zo maar even naartoe ga, ik ben al een hele tijd niet meer thuis geweest.'