''t Is koud buiten.' Hij blaast warme adem in zijn vuisten. 'Dat kreng van Dijkhuizen, die Dinie, die heeft laatst toch die zoete koekzooi weer meegenomen voor je verjaardag? Ze zijn nog niet op, dacht ik.'
'Zeg, een beetje meer respect mag ook wel, ze komt trouw ieder jaar langs.'
'Met die plakgevallen ja, elk jaar opnieuw. En maar stroop smeren.'
De tafel als steun gebruikend, trekt Mechteld zich omhoog uit haar stoel en loopt naar de kast.
'Ze zitten in dat doosje, links, op de derde plank van boven,' wijst hij.
Mechteld opent het Tupperware doosje, steekt haar neus erin en snuift.
'Je hebt weer eens gelijk.'
'Ik ruik ze hier al. Kom maar op met die dingen.'
Ze draait zich naar hem toe.
'Je hebt een gat in je sok.'
Berend schuift zijn voeten onder de stoel.
'Zo, nu zie je 'm niet meer.'
'En wat ik niet zie, is er niet, denk jij.'
Hij houdt zijn hoofd een beetje schuin, wetend dat ze daar gevoelig voor is, grijnst en pakt een stroopwafel uit het hem voorgehouden doosje.
'Toch blijft het een kreng van een vrouw.'
'Maar haar wafels zijn lekker.'
'Ja, die wel ja.'
'Wijn wunswewit!'
Berend steekt zijn wijsvingers en duimen in z'n mond, vist rap zijn aan elkaar geplakte onder- en bovengebit eruit. Stroop en kwijl druppen langs zijn polsen en ellebogen naar beneden.
'Vudomme, du sit un sjeur in.'
Hij bekijkt de protheses van alle kanten.
'Had je maar niet zo lelijk over die meid van Dijkhuizen moeten doen.'
Mechteld giert het uit.
'God straft onmiddellijk. En geef me nou eerst die sok maar eens. Eén gapend gat is voldoende.'