Het zal wel een publiciteitsstunt zijn. Hij, een reis naar de zon? Alsof hij daar op zit te wachten. Hij legt de envelop op het tafeltje in de hal. Stof dwarrelt op.
Zich dood vervelen op een zonnig eiland, tussen bruingebakken lijven, nou, dat zal zijn humeur opkrikken.
Karel schuifelt op zijn sloffen naar de keuken en schenkt koude koffie in een Delfts blauwe mok. De mok van Marij, de laatste van de zes. Ze spaarde de mokken bij elkaar met supermarktzegeltjes. "Kost niks.", zei ze. Hij zei maar niet dat ze in de marketingstrategie van de winkelketen was getrapt en meer had gekocht dan anders.
Nee, een vakantie, hij mag er niet aan denken. Neem, om te beginnen, de treinreis naar Schiphol; het schijnt, dat ze onderweg de boel onder je gat vandaan jatten. En je zult net zien, dat er een stel jankende kinderen op zijn vlucht zit. Trouwens, alleen al het denken aan het gesleep met een zware koffer en handbagage maakt hem moe. Uren wachten op het vliegveld. Een veel te kleine kamer krijgen op de plaats van bestemming. Voor hem hoeft het niet. Hij hoeft helemaal niks. Hij kiepert het laatste restje koffie in de gootsteen. Te bitter. De stapel pannen en borden op het aanrecht negeert hij, net als de regendruppels op het keukenraam.
Met zijn hoofd gebogen, loopt hij terug naar de hal, neemt de envelop van het tafeltje en opent de deur naar de woonkamer. Hij draait de envelop nog eens rond in zijn handen.
Marij zou zeggen dat hij moest gaan. Verdomme, Marij...!