'Wanneer je iets nodig hebt pak je het maar,' zeiden ze. En dat heb ik gedaan. Bij de een haalde ik een boterham uit de zak, bij de ander deed ik er beleg op. Elke koelkast bevatte genoeg resten voor een avondmaal. Ik nam van ieder iets.
Ik wist wie wanneer werkte, hoe laat iemand thuiskwam, welke afspraken ze hadden.
De bewoonster van de Jan van Gentstraat nummer 7 ging bijvoorbeeld altijd vroeg de deur uit en kwam pas in de namiddag thuis. Bij haar liet ik mijn post bezorgen en douchte ik.
Elk seizoen had er wel iemand een zak kleding voor Het Leger des Heils, ik kwam niks tekort. Het afgedankte huisraad kon ik niet eens allemaal kwijt in de garage van mijn oom, waar ik de spullen mocht opslaan. Hij had er schik in. Ik zei tegen hem dat ik tijdens mijn werk het gevoel had in etalages en toonzalen rond te lopen.
Ik gaf de bewoners wel eens een hint wanneer ik nog iets miste. Dan zei ik zoiets als dat de buurvrouw een paar huizen verderop nieuwe gordijnen had gekocht. Meestal kreeg ik binnen twee weken wat ik nodig had, in dit geval gewassen en gestreken.
Zo heb ik intussen een mooi kapitaal opgebouwd. Van mij hebben die bloedzuigers van de bank, de overheid en de nutsbedrijven geen cent gekregen. Alles belandde in mijn eigen spaarpot.
De notaris trok zijn wenkbrauwen op.
'Ik heb niks met internet en plastic kaartjes,' stelde ik hem gerust.
Nu hoor ik er bij, met mijn villa in de Calvijnhof. Misschien nog een man. Ik denk die van Herma, van Floralaan 9. Ik heb hem al een beetje zwart gemaakt.