'Limme, ja, hoi, klopt, en jij bent...'
'Karel.'
'Ja, ik zie het. Karel. Lang niet gezien.'
'Laatste keer was bij de Elfstedentocht, denk ik.'
'Klopt. In zevenennegentig.'
'Ik herkende je meteen. Ik dacht: het zal toch niet waar zijn? Kom je voor het eerst sinds jaren weer eens in Thialf en wie tref je daar? Limme.'
'Het schaatsen blijft trekken. Zit in de familie. Zie je die jongen daar? Nummer 38, dat is mijn kleinzoon.'
'Nee! Ben jij de opa van die grote slungel? Hoe oud is-ie?'
'Net vijftien. En schaatsen dat die jongen kan! Was ik niks bij.'
'Je reed anders ver voor mij de finish over.'
'Ik was he-le-maal kapot, weet je nog?'
'Of ik dat weet. En wat dacht je van mij. Bloed in de schoenen, kapotte neus, bevroren tenen. We hadden er veel voor over. Wat denk je, gaat er nog eens een Elfstedentocht komen?'
'Ik hoop het. Voor mijn kleinzoon. Maar de aarde warmt op. Telkens een graadje erbij.'
'In onze tijd dacht je niet aan dat soort dingen.'
'We waren nog jong, Karel, en het leven ging niet zo vlug als nu.'
'Zijn Marijke en jij nog steeds ...'
'Getrouwd? Nee, uiteindelijk pasten we niet bij elkaar.'
'Dus niet uit elkaar gegaan vanwege Bram.'
'Vanwege onze zoon? Welnee, hoe kom je daar nu bij?'
Ze volgen nummer 38 met hun blik.
Ze heeft het hem dus nooit verteld.