Johannes klom naast mij op de wolk en trok zijn ladder op. 'Wat doe je?' vroeg hij.
'Dat zie je toch,' zei ik.
'Ja, maar waarom?'
'Ik erger me bont en blauw aan deze gekleurde navelstreng.'
Met opeengeklemde kaken zette ik de schaar in de buitenste boog. Rode spetters vlogen in het rond.
Ik duwde de twee regenboogdelen uit elkaar.
'Jij bent echt van God los, hè.' Er klonk ontzag door in de stem van Johannes, en ook iets angstigs.
Toen zakte ik door de wolk.