Papa vindt het raar dat we nu feestvieren op 27 april en niet meer op 30 april. Mij maakt het niet uit. We zijn lekker vrij van school.
Straks, na de optocht, ga ik naar de vrijmarkt. Karlijn gaat haar oude poppen en speelgoed verkopen.
Ik heb het koud. Mijn jas wil niet goed dicht, de rits doet het niet.
Jasper gromt naar mij. Hij springt van de optochtwagen en doet alsof hij mij wil pakken. Ik speel dat ik bang ben voor hem, gil en ren weg. Een man met een bril vol met waterdruppels neemt een foto van ons, ik krijg een kaartje met een telefoonnummer erop. Ik denk niet dat papa de foto gaat kopen. Jasper klimt weer op de optochtwagen, hij knipoogt naar mij. Ik krijg het ineens erg warm.
Ik heb zin om heel hard te lachen maar dat doe ik niet want dat staat stom. De wagens zijn de hoek om gereden, ik loop naar het plein en zwaai naar Karlijn. "Ik kom eraan, hoor!"
Schrijfopdracht SOL: beschrijf koningsdag vanuit een kind van 8 - 13 jaar zonder de dag specifiek te benoemen, in max. 200 woorden